Als schrijver weet je eigenlijk nooit precies wat er met de inhoud van je tekst gebeurt als deze door het interpretatiefilter van je lezer gaat. Het is een beetje dat gevoel van dat je als kind een ballon vulde met helium, daar een kaartje met boodschap aan verbond (‘vrede foor de weront’) en maar moest afwachten of deze ballon ergens ter hoogte van een straat verder al neer zou dalen, of misschien een paar steden verderop of misschien wel helemaal in Duitsland.
En dat een Oosterbuur dan je boodschap in het Nederlands zou lezen en überhaupt niet begreep wat er met die tekens werd bedoeld. Daarin verschilt het geschreven woord van bijvoorbeeld naar een museum of concert gaan. De toehoorders/kijkers delen in dat eerste geval met elkaar hun ervaring. Zo bezien heeft lezen iets individuelers en weet je als schrijver (misschien wel gelukkig) niets over de omstandigheden waaronder je tekst gelezen wordt en wat je woorden doen bewegen.
Soms krijg je daar wel wat van terug, daar kunnen Wilhelmina, Beatrix en Willem-Alexander over meepraten (of nouja alleen die laatste twee nog), aangezien zij al sinds het begin van de vorige eeuw hun wensen voor het vaderland toevertrouwen aan papier in de jaarlijkse kersttoespraak. Zo ‘verschillen de Nederlanders vaak niet van elkaar’, had de wereld in 1976 ‘vier miljard egoïsten’ en was er in 2007 ook al sprake van ‘gevaarlijk generaliseren’.
Tandglazuurknappends
Ondanks dat kersttoespraken vaak iets tandglazuurknappends zoets en clichématigs hebben, leiden ze ook tot controverse en discussie. Ga er ook maar aan staan, een tekst schrijven die tegelijkertijd hoopvol moet zijn, kritisch én die aanzet voor wat gedachtes over de wereld en de plek die je er als persoon in inneemt.
Ik zou het niet durven en als ik al zo’n tekst zou schrijven, zou de boodschap niet hoopvol zijn, clichématig of kritisch, want dan zou ik mezelf veel te serieus nemen als hoeder van het troostende woord en het licht in donkere dagen. Ik zou vooral geen perspectief bieden, want tijd is toch maar relatief en die van ons beperkt.
Het doel zou ik ook maar even achterwege laten, want wat weten we nu nog over doelen die mensen 150 jaar geleden hadden. Ik zou ook niets schrijven over zin, aangezien de zin van de één tegelijk zo vaak de onzin van de ander is. Misschien zou ik alleen wat schrijven over mensen met bladblazers.
En daar mogen jullie dan zelf weer je draai aan geven.
Rubrieken
Gerelateerde artikelen
Column: Afzien
Vorige week was ik voor het eerst in mijn leven bij een uitvoering van de Matthäus-Passion. In de Grote Kerk in Zwolle mocht ik bijna drie uur achtereen plaatsnemen op een houten kerkbank. En ik ben lang de enige niet, want nergens ter wereld wordt het stuk klaarblijkelijk zo vaak uitgevoerd als in Nederland.
Column: Iets meer jij
Een wonderlijk fenomeen in het dagelijks leven vind ik toch wel dat allerlei onderdelen van de digitale werkelijkheid mij begroeten alsof ze een persoon zijn. Personificatie heet dit ook wel vanuit de taalkunde, een vorm van beeldspraak. Dit wordt vaak foutief gedaan, bijvoorbeeld als studenten opschrijven: ‘hun onderzoek laat zien dat…’, terwijl zíj natuurlijk iets laten zien door middel van hun onderzoek, maar dat is wel erg taalazijnzeikerig.
Column: Cruciaal
Mensen die mij een beetje kennen (of les van mij hebben) weten dat ik een liefhebber ben van woorden die niet echt vaak in het DAT (Dagelijks Algemeen Taalgebruik) voorkomen. Dat kunnen dan vergeten woorden zijn, zelfverzonnen woorden (juicegierig bijvoorbeeld) of woorden die ik gewoon erg geestig vind klinken.